Ik ben een schipbreukeling

Ik ben een schipbreukeling

Ik ben een schipbreukeling

en dit is de zee

die ik vrees.

Het reusachtige oog boven mij is bewogen,

tot tranen toe,

over de aard van het bestaan.

Mij gaan alleen mijn makkers en een strand wat aan,

en later misschien nog een vrouw, dat weet ik niet,

en een zoon.

En langzaam verdampt de zee

en word ik een held

en daarna een verzinsel.

Ik ben het mikpunt van een vreemde achterdocht,

tenzij ik nu beslis

en onverhoeds verdrink.

(gedicht Odysseus van Toon Tellegen, uit de bundel Daar zijn woorden voor, 2005)

Van eiland naar eiland

Van eiland naar eiland

Van eiland naar eiland, steeds
kleiner en kaler, over steeds
ruimer en wijder water, tot
in de laatste baai
zich het uitzicht volledig
en eindelijk opent.

In deze volmaakt onverschillige wereld
de zeilen strijken.

 

uit: Dit uitzicht, Rutger Kopland, 2004

 

 

Conjunctio

Conjunctio

‘Conjunctio, de coincidentia oppositorum, het diepe verlangen om alles te verenigen dat bijzonder en apart is,

datgene waarin maker en vernietiger zich kunnen verenen,

een ambivalent symbool, dat zowel het maken als het stukmaken, geboorte en dood uitdrukt.’

 

(uit Voorbije Passages van Cees Nooteboom, 1981)

detail; readymade en pigmenten uit de studio van Albrecht Genin, Berlijn

 

Planeten

Planeten

De oude Grieken merkten al op dat sommige hemellichamen niet stil stonden, maar langs de hemel zwierven. Vandaar het woord ‘planeten’, oftewel ‘planètès in het Grieks, dat weer afgeleid is van het werkwoord ‘planan’, wat zwerven, dwalen betekent.
 
‘Planètès’: dolers, zwervers.
 
Dwaalsterren.
Niets houdt zijn eigen aanschijn

Niets houdt zijn eigen aanschijn

‘Niets houdt zijn eigen aanschijn. De vernieuwster aller dingen,

Moeder Natuur, laat elke vorm ontstaan uit andere vormen.

Geen enkel ding in dit heelal, geloof me, gaat teloor,

maar wisselt en vernieuwt. Men spreekt van een geboorte,

als er iets anders aanvangt dan er was, en sterven is

ophouden met hetzelfde-zijn. En toch, het groot geheel

blijft wel bestaan, al schuift er nog zoveel van hier naar daar.’

 

(uit Metamorphosen, boek XV, Ovidius, 1-8 n.chr.)