“Er groeide een olijfboom in de hof,
lancetvormig zijn blad, volgroeid, vol lover,
zijn stam was als een zuil zo dik. Ik bouwde
daarrond mijn slaapvertrek tot boven toe
met dicht aaneengesloten lagen stenen.
Ik legde bovenop een stevig dak,
en toen stak ik er sterke deuren in,
stevig van vleugels, dicht ineengesloten.
Toen pas sneed ik het loof van de olijf af,
lancetvormig van blad. Vanaf de wortel
bewerkte ik de tronk en maakte hem
rondom met brons, met kennis en met kunde,
mooi glad en met het schietlood ook loodrecht.
Met zorg bewerkte ik de tronk tot poot
waarin ik overal de gaten boorde.
Van dit begin vertrekkend maakte ik
het bed, schaafde het glad totdat het af was.
Ik sierde het met goud, ivoor en zilver,
bespande het met riemen, purperglanzend,
uit rundsleer. Zo luidt mijn bewijs voor jou.”
(from Odyssey, twenty-third song)
A shared memory.